foto0048_edited.jpg

Maandag 4 april 2016 - EEN TEMPEL VOOR ZIJN ZOON

Maria Boodschap 
Lezingen: Jesaja 7:10-14 en 8:10 en Lucas 1:26-38
 
Het is één van de meest nare eigenschappen van de mens dat wij elkaar vaak afbreken, onderuit halen, kleineren, klein krijgen. Door kleine speldenprikken kan een man zijn vrouw op den duur genadeloos onderuit halen. Andersom ook trouwens! Ook tussen werkgevers en werknemers, ouder en kinderen, leraren en leerlingen gebeuren deze dingen. Door voortdurend op de ander te vitten, door voortdurend anderen met je opmerkingen achterna te zitten, door voortdurend maar van de ander alles af te keuren, door voortdurend de ander te ontmoedigen in plaats van een hart onder de riem te steken, kun je mensen breken. Op een gegeven moment ben je nérgens meer toe in staat. Dan krijg je nog gelijk ook! Maar je hebt de ander verlamd en je hebt de ander nauwelijks ruimte over gelaten om te kunnen ademen. Dan kan het gebeuren dat je wanhopig gaat smeken om bevestiging, tot bijna op het ziekelijke af. God geeft ons de opdracht elkaar niet af te breken maar op te bouwen. Dat hebben we nodig: een hand op onze schouder, een woord van bemoediging, een duwtje in de rug. Dan zijn we tot veel meer in staat dan we zelf vermoeden.
 
In de H. Schrift lezen we veel verhalen over mensen die - hoe klein ze ook zijn - niet worden afgebroken, maar opgebouwd. God heeft een zwak voor het kleine en nietige. Bij Hem mag het kleine groot worden en het grote zal Hij niet kleineren. Dat wordt overduidelijk in de levensgeschiedenis van een meisje als Maria. Zij is niet de dochter van keizer Augustus, niet de dochter van koning Herodes, maar ze is ‘maar’ een gewoon meisje uit het volk, afkomstig uit een gehucht aan de rand van het Keizerrijk. Uit haar laat God zijn Zoon geboren worden. Elk jong Joods meisje kon in die tijd niet loskomen van de gedachte dat zij de moeder zou kunnen worden van de Messias. Mirjam verzet zich tegen dat wonder: ‘Hoe kan dit geschieden? Ik ben niet eens getrouwd!’ Maar Gods wegen zijn onze wegen niet. ‘Vrees niet, Maria,’ zegt de engel Gabriël. En uit een mengeling van protest en overgave wordt de Messias geboren. Het leven van het volksmeisje Mirjam komt tot een bijzondere rijpheid. God wil een tempel bouwen voor zijn Zoon. En de schoot van Mirjam is goed voor. Maria schrikt, want ze wordt met naam en toenaam aangesproken. De engel Gabriël zegt: ‘Maria, je zult zwanger worden en een Kind ter wereld brengen. Je zult Hem de naam Jezus geven.’ En die naam betekent: God-met-ons’.
 
Maria geeft haar ja-woord. Zij heeft God wel op een heel bijzondere wijze toegelaten in haar leven. Maria wordt de Mater, de moeder van Jezus. Geen betere titel kunnen we voor haar bedenken. Maria is voor sommigen van u terug van weggeweest. We plaatsen ons in de traditie van onze voorouders die een stortvloed van namen voor haar hebben gevonden: Ark van het Verbond, Deur van de Hemel, Morgenster, heil van de zieken, Troosteres van de Bedroefden etc., In de H. Schrift wordt gesproken over een eenvoudige dienstmaagd aan wie God grote dingen gedaan heeft, Gelovig heeft Maria ja gezegd tegen Gods uitnodiging om moeder te worden van zijn Zoon. Die opdracht bleef ze trouw, ook toen ze onder 't kruis van haar Zoon stond. Maria, een vrouw, die op een bijzondere wijze God in haar leven heeft toegelaten. Misschien dat we in onze tijd wat minder over Maria spreken als ivoren toren, in onze tijd staat zij te boek als: de eerste van alle gelovigen. De eerste en zeker ook de beste! Want God vond in haar een tempel voor zijn Zoon, de schoot van Maria was er goed voor.
 
Ambro Bakker s.m.a.
Deken van Amsterdam