chagall_projectopenhaven.jpg

Zondag 17 april 2016 - HERDERS EN HUURLINGEN

4de zondag van Pasen – C
Roepingenzondag
Lezingen: Handelingen 13:14.43-52 en Johannes 10:27-30
 
De herder, die zijn kudde naar grazige weiden brengt en deze beschermt tegen de roofdieren, stond in de oudheid hoog in aanzien. In het Oude Oosten was ‘herder’ een van de meest gebruikte titels voor een koning. De kentekenen van de Koninklijke waardigheid in Egypte, de z.g. gesel en scepter, waren oorspronkelijk de kentekenen van de herder, nl. zijn vliegenwaaier en zijn herdersstaf.
 
Ook in de Griekse mythologie treffen wij dezelfde verwantschap aan tussen herder en koning: de koningszoon Paris weidt zijn kudde op de flanken van de berg Ida bij Troje. Omdat naar de oude gedachtegang de koning de aardse representant van de godheid is, heeft men ook de godheid gezien in het beeld van de herder. Zowel in de Griekse als Mesopotamië zijn oude beeldjes gevonden van een herder met een schaap op zijn schouders. De god Hermes, die de zielen naar de onderwereld brengt, werd meermalen afgebeeld als de ‘kriophoros’. De drager van een lam.
 
In de Bijbel is het meer dan toevallig dat David herder was, toen God hem uitkoos als koning voor zijn volk en zei. ‘Ik heb je uit de steppe gehaald, achter de schapen vandaan, om vorst te zijn over mijn volk Israël’ Telkens weer worden koningen met herders vergeleken. De profeet Zacharias zegt bijvoorbeeld: ‘Wee, de nietswaardige herder die de schapen in de steek laat’(Zach 11:17). ‘Wee de herders die zichzelf weiden, Ik zal zelf omzien naar mijn kudde, het verloren dier zal Ik zoeken, het afgedwaalde terugbrengen, het gewonde verbinden, het zieke sterken, de vette en sterke dieren bewaren, Ik zal ze weiden zoals het hoort’ (Ezechiël 34). Psalm 23 is helemaal gewijd aan de Heer die mijn Herder is. Bij vele uitvaartdiensten wordt deze psalm gezongen of gebeden: ‘Want mijn Herder is de Heer, nooit zal er mij iets ontbreken.’ En dan de indrukwekkende eindregels: ‘Al moet ik het duister in van de dood, ik ben niet bang, want U ben mij nabij, want mijn Herder is de Heer!’
 
In Johannes stelt Jezus zich voor als ‘de Goede Herder’. Maar Hij beschouwt zich ook ‘als het Lam’. Johannes de Doper herkent Hem, als hij Hem ziet aankomen en uitroept: ‘Zie, het Lam Gods!’. Geen wonder dat in de Eindopenbaring de Herder en het Lam dezelfde zijn. Het Lam in het midden van de troon zal hen weiden en wegvoeren naar de waterbronnen van het leven (Apoc.7:!7). Pastor of herder is nog steeds de voorkeursnaam voor paus, bisschoppen en priesters, want hun taak is een herderlijke taak. Schrijven bisschoppen brieven aan hun gemeenten, dan doen zij dat in een pastorale brief of herderlijk schrijven. In de kunst komt het thema van de herder met zijn schapen veelvuldig voor. Zowel in de catacomben van Rome, als in de vele kerken en kathedralen. Herder en Lam vloeien in elkaar over. Zo schrijft de dichter Martinus Nijhoff in ‘Tweespraak’: Waarom waren het herders die hun kudde en veld verlieten toen de boodschap in Bethlehem werd verteld? Omdat er een Lam en een Herder kwam!
 
Het beeld van de herder en het lam, is in de Kerk altijd een geliefd beeld geweest door alle tijden heen. God wordt vaak gezien als onze Goede Herder. In Zuid Amerika zwerven nog vele herders rond. Het is daar een herkenbaar beeld. En zelf heb ze daar ook gezien. Op afgelegen plaatsen lopen ze - vaak kinderen nog - achter de geiten of schapen aan. Een eenzaam beroep. De hele dag ben je met je beesten. Geen mens om mee te praten, geen kind om mee te spelen. Natuurlijk, ook in Nederland kun je nog een herder tegenkomen: gesponsord door een welwillende VVV op de Veluwe of op de Drentse heide. Wat weten wij nog van het herdersvak af? Niets eigenlijk! Je ziet in deze lentetijd hooguit huppelende lammeren rond hun moeder dansen. En wij vinden dat ze er schattig uitzien. Maar één ding mag in onze tijd duidelijk zijn: de schapen zijn er voor óns en wij niet voor de dieren. Wij leven van de beesten. We eten van de kudde en bestellen maar al te graag een lamsboutje. We scheren de wol om onszelf te kleden. We kopen en verkopen: voor het vlees en voor het vet. Wij gebruíken de dieren.
 
Johannes stelt in zijn evangelie de huurling tegenover de ware herder. Als je geen hart hebt voor je beesten, zijn het geen dieren meer maar dingen. Dan ben je een harde herder. Dan heb je geen oog voor de zwakke dieren. Je maakt je niet druk, als er 'n dier niet mee kan komen. Die laat je afmaken - misschien brengt hij nog wat op - of je laat hem achter in het struikgewas. En hoeveel mensen zijn er terecht gekomen in het struikgewas van de wereld, uitgeschud door rovers? Mensen om ons heen, maar soms ook hele volkeren, liggen momenteel tussen de pijnlijke dorens.
 
De goede herder geeft zijn leven voor zijn schapen. Hebben de schapen het koud, dan heeft de herder het koud. Smacht een schaap naar fris en helder water, dan heeft de herder zelf dorst. Een goede herder slaapt tussen zijn beesten, hun vuil kleeft aan zijn kleren. Hij ruikt naar zijn schapen, zoals 'n visboer naar vis ruikt en een boer naar zijn land, zo ruikt Jezus naar mensen. Zo solidair wil Hij met mensen zijn. Ons verdriet is Zijn verdriet, onze vreugde is Zijn vreugde. 
 
In een samenleving van huurlingen blijven alleen de sterken overeind, de zwakken worden onderuit gehaald. Onze wereld schreeuwt om mensen die herder willen zijn. Niet 'n herder die zijn schaapjes weidt en vertroetelt in ‘t groene gras, niet een herder die zijn schaapjes op het droge heeft, niet een herder die speelt op zijn oude schalmei, maar een herder die zijn leven geeft voor zijn schapen. Mensen die zich verantwoordelijk weten voor elkaar. Mensen die écht van mensen houden. Mensen die hun buurman weten te vinden, als die in de versukkeling is geraakt. Mensen op het werk die het door hebben als hun collega niet zo prettig in zijn vel zit, omdat hij er langzaam maar zeker wordt uitgewerkt. Verpleegkundigen die tijd hebben voor een praatje. Bejaarde mensen die de tijd nemen om naar jongeren te luisteren en hen moed inspreken. Jonge mensen die niet kiezen voor het grote geld, maar zich inzetten in de Derde Wereld. Jonge mensen ook die in een tijd, waarin godsdienst in de marge van het leven dreigt te raken, zich beschikbaar stellen voor het herdersschap.
 
We leven in een tijd, die iets heeft van een huurlingenmentaliteit. Het wordt er al van jongs af aan ingehamerd: je moet je groot houden, op de been blijven, je moet het weten te máken in het leven. Iedereen vindt 't doodgewoon om naar het grote geld te grijpen. We steken onze handen uit, maken van onze handen grijpvingers: steeds meer loon, steeds meer luxe, steeds meer welvaart, steeds meer comfort. Intussen krijgen we steeds minder oog voor hen die achterblijven in het bestaansminimum, in ziekte en eenzaamheid. We laten elkaar over aan het lot. Alleen de sterksten blijven overeind. En voor de zwakkeren hebben we altijd nog het maatschappelijk werk, de psychiater of psycholoog. En uiteindelijk heeft vrijwel iedereen recht op een uitkering, op een minimum loon. Wat wil een mens nog meer?
 
Als je kiest voor God én mensen, doe je afstand van die huurlingenmentaliteit. Een goede herder kijkt niet naar wat 'n mens is of wat hij bezit. Hij vraagt niet: ‘wat heb ik er aan? Wat brengt de ander mij op?’ Een echte herder wil niet verdienen, maar dienen. Wij mogen leven van 'n herder die zelf lam geworden is: geslacht, gekruisigd. Z'n volgelingen hebben zijn levenswijze overgenomen. Dezelfde zorg voor de héle kudde: voor de zwakken, de ouderen, de baanlozen, voor 't ongeboren leven. Zodat niemand tekort komt aan het leven. Ook in onze tijd is er dringend behoefte aan goede herders die een en al zorg zijn voor de mens en zijn wereld. Mensen die geen deuren meer dichtsmijten, maar hun huis en hun hart openstellen: voor de zwaksten in de samenleving het eerst!
 
Het is vandaag Roepingenzondag, in 1964 ingesteld door paus Paulus VI als jaarlijkse biddag voor roepingen tot het priesterschap en het religieuze leven. Vandaag willen wij in het bijzonder God bidden dat Hij ons goede herders stuurt in zijn wijngaard. Gedragen we ons als huurling of willen we elkaars herder, elkaars hoeder, elkaars behoeder zijn en blijven?
 
Ambro Bakker s.m.a.
Deken van Amsterdam