paus franciscus kerstmis.jpg

Zondag 24 juli 2016 - OP DE VUIST GAAN MET GOD

17e zondag door het jaar - C
Lezingen: Genesis 18:20-32 en Lucas 11:1-13
 
Tijdens een huwelijksvoorbereiding kwam ook het eigen geloof van het bruidspaar ter sprake. Meestal gaan ze niet, of bijna niet meer naar de kerk, zeggen ze heel eerlijk. ‘Maar bid je nog weleens’, vraag ik dan. En dan blijken ze dat nog wel doen, meestal in bed, in de geborgenheid van het donker, of op een rustige plek, in de natuur of zo. En dat bidden sámen dan? Nee, dat niet. Blijkbaar is bidden voor veel mensen iets intiems, dat je zelfs met je levensgezel niet deelt, omdat je in bidden iets van jezelf prijsgeeft, blootlegt voor God en voor de ander. Als je bidt, wordt duidelijk waar je hart vol van is. In je gebed komt aan het licht waar je naar verlangt of waar je je zorgen om maakt. Ook over de dingen die je liever niet, of nog niet, aan je geliefde wilt of durft of kunt vertellen.
 
Durven wij nog openlijk met elkaar te bidden? Soms hoor ik zeggen: de mensen hebben het te goed, als er oorlog komt, dan zitten de kerken wel weer vol met biddende mensen. Eerlijk gezegd, vraag ik me dat af. Ik denk dat het probleem meer in het bidden zelf ligt.  Want de vraag van het gebed is eigenlijk de vraag naar het Adres van ons bidden: wie is diegene tot wie ik bid? Als je normaal met een ander praat, hoor je je eigen stem, de stem van de ander; je ziet de ander, zijn kleding, haar gelaatsuitdrukking. Voordat er wat gezegd wordt, weet je soms al hoe die ander is. Je kunt dat aflezen van zijn of haar gezicht. Je krijgt antwoord via lippen, ogen en oren. Maar God is heel anders: je hoort Hem niet, je ziet Hem niet en .je krijgt geen antwoord. Ligt daarom de diepste moeilijkheid met ons bidden niet in de vraag naar God? Want juist rond God is de onrust, de onzekerheid en de verwarring groot. Kan ik tot God spreken? Is Hij wel Iemand tot wie je het woord kunt richten en van wie je een persoonlijk antwoord mag verwachten? Is Hij wel iemand, een persoonlijk iemand, die voor mij echt belangstelling heeft?
 
We spreken vaak over God in beelden, zoals je de rijkste dingen van je leven in beelden proberen te vangen: in een woord, een gedicht, een dans, een spel, een echt beeld, Liefde kun je vuur noemen, en haat kun je brand noemen. Maar échte liefde en échte haat gaat boven die beeldspraak uit. Zo is het ook met God elk woord wat wij over Hem uitspreken komt verwrongen uit onze mensenmond,
 
Jesaja noemt God een pottenbakker die uit eenvoudig leem de prachtigste potten maakt; Jezus gebruikt het prachtige beeld van de Vader; elders heet God ‘rechter’ of ‘schepper’. Wij kunnen niet zonder beelden over elkaar en zeker niet over God, maar we moeten daarbij wel oppassen dat we het beeld dat wij van God gevormd hebben niet verwisselen met God zelf want dat is afgoderij, dat is zondig. We hebben dan ook geen enkele reden tot paniek als vertrouwde beelden en begrippen, waarin wij gewend waren om over God te spreken, wegvallen of veranderen. Het is juist de taak van de kerk om over God in een nieuwe verstaanbaarheid te spreken, aangepast aan een veranderende tijd en een zich wijzigende kuituur. Daarbij verandert God niet, maar wel de beelden die wij voor God hebben.
 
Terug naar de vraag: kunnen we bidden tot een persoonlijke God, aan wie je je problemen en zorgen kwijt kunt, die je kunt bedanken voor de liefde en de vriendschap die je mag ondervinden, die je een antwoord geeft op de grote problemen van het menselijk bestaan? In het zoeken naar een persoonlijke God komen we dan bijna automatisch bij Jezus Christus. Een gewoon mens, niet te onderscheiden van anderen door een stralenkrans om zijn hoofd, maar gewoon een jonge man van wie wij oprecht geloven dat Hij de Zoon van God is. Hij is het die ons  eens en voor altijd ons duidelijk maakt, dat God zich in deze wereld laat ontmoeten als een persoonlijke God, als een vader die zorgt draagt voor zijn kinderen.
 
Bidden is vaak eentonig. Steeds dezelfde woorden: ‘Heer, ontferm U, geef ons vrede, wees ons genadig, spaar ons Heer’. Voor veel mensen is bidden: vrome woorden prevelen, het liefst op je knieën, maar nooit een antwoord krijgen. De Joden hebben lang geen apart woord voor bidden gehad. Bidden was voor hen hetzelfde als: roepen, juichen, huilen, schelden, tieren, dankbaar zijn - naar gelang de situatie waarin je verkeert.
 
Later gebruikten ze het woord ‘Pallel’. Dat woord betekent: vechten, op de vuist gaan (met God). Dat is wat anders dan vroom gepraat! Dat waren we bijna vergeten. Dat je soms tegen God te keer mag gaan, zoals we dat lezen bij Job in het Oude Testament. In dit verhaal heeft God Job alles ontnomen: vrouw, kinderen, vrienden en al zijn bezittingen. Hij is zo arm als Job geworden. Dan begint hij te tieren en te schelden. Hij verwenst z'n geboortedag en schreeuwt het uit tegen God en werpt Hem voor de voeten: ‘Ik zal mijn mond niet meer houden tegenover U. Ik moet spreken, want U dwingt mij daartoe, want zelfs in mijn slaap vind ik geen rust.; 
 
Dat is geen vroom geprevel. Hoeveel mensen zouden niet hetzelfde willen doen als Job? Soms zouden we het uit willen schreeuwen: God, laat U zien als een levende God! Kom toch tevoorschijn! Wat hebben wij aan een naam alleen? Dat zingen ook de dichters van onze tijd: God, waar blijf je nou met je wonderen? Een kind verdwijnt onder een vrachtauto. Je hoort zijn vader roepen: God, waar blijft U nou? Je hoort anderen denken: en waar blijft hij nu met zijn God? Jong leven valt terug naar de aarde als een vergeeld blad in de herfst. Waarom houdt God ons dag en nacht in de gaten? Waarom kijkt Hij nooit eens de andere kant op? Wat moeten wij met al het verdriet op aarde? Mensen, soms hele volkeren die elkaar afslachten en naar het leven staan. God, wat hebben wij aan een naam alleen?
 
Het dringt nauwelijks tot je door dat God solidair wil zijn met de lijdende, vragende en klagende mens. Niemand beter dan Hij begrijpt de mens, die de naam van God verwenst, als hij wanhopig bij het graf van zijn eigen kind staat. God zelf staat aan dat graf! God begrijpt de wanhoop van mensen. Z'n eigen Zoon sterft, nauwelijks 33 jaar oud, aan het kruis van alle verschrikkingen. Zijn eigen Zoon heeft aan het kruis de woorden van psalm 22 in de mond genomen: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt U mij verlaten? Ik schreeuw het uit en ben geen mens meer. Als water ben ik uitgegoten. Ze hebben mijn kleren verdeeld en mijn handen en voeten doorboord’.
 
Op verschillende plaatsen in het Evangelie lezen wij dat Jezus bidt. Het mooiste gebed vinden we in het hart van de Bergrede (Matteüs 5-7) en vandaag ook in het evangelie van Lucas (11:1-13) Op de vraag van de leerlingen ‘Hoe moeten wij bidden?’, zegt Jezus: ‘Zó zul je bidden...’ En dan geeft Hij ons de woorden van het ‘Onze Vader’. Sindsdien hebben deze woorden geklonken in grote kathedralen en stille huiskamers. Een gebed dat mensen begeleidt van de wieg tot het graf. Dat gebed is vooral bedoeld om sámen te bidden, in het besef dat ieder van ons deel uit maakt van de pelgrimstocht naar God toe. Een pelgrimerend volk dat weet heeft van zonde en verlossing, van schuld en vergeving.
 
Wij bidden in de kerk, in elke samenkomst, onze voorbeden. Wat bidden we dan? Is het vragen om niets? Je mond opendoen zonder te weten waar je woorden terecht zullen komen? Ik denk dat in de voorbeden wij ons als mensen ook zélf ondervragen. Wij bidden voor onze doden en voelen ons met hen verbonden. Zo leren wij bidden om solidariteit, en roept de bede om brood in ons op ons eigen brood met anderen te delen. De bede om vergeving roept ons op elkaars schuld te vergeven. De bede om niet in bekoring te worden gebracht, moet ons leren anderen niet in verleiding te brengen. Degene die van harte het Onze Vader bidt, zal daar zijn leven aan aanpassen. Hij zal God als zijn Vader zien en alle anderen als zijn zusters en broeders.
 
Ambro Bakker s.m.a.
Deken van Amsterdam