nicolaaskerk.jpg

Zondag 16 oktober 2016 - DE KRACHT VAN HET GEBED

29e zondag door het jaar - C
Lezingen: Exodus 17:8-13 en Lucas 18:1-8
 
Nadat de familie de aardappelen, vlees en bietjes achter de kiezen had, kwam moeder nog met een fles gele vla aanzetten. Maar Jantje lustte geen vla. ‘Als je je bordje niet gauw leegeet, wordt God heel erg boos’, zei moeder. Maar Jantje liet zijn bordje verder onaangeroerd. Moeder boos, Jantje naar bed. 's Nachts begon het heel hard te onweren, de bliksem schoot door de lucht. Jantje stond op zijn blote voeten voor het raam en mompelde: ‘Wat een herrie om een bordje gele vla!’ 
 
Dat denken wij ook weleens, als we het verhaal horen van Adam en Eva die van de verboden vrucht aten: Wat een drukte om zo'n zielig appeltje! Alle ellende, alle verdriet, een verloren paradijs, een leven lang werken in de zweet des aanschijns: En dat allemaal om een zielig appeltje! Wij hebben liever dat God ons met rust laat. Toen een oude boer op sterven lag en de pastoor over berouw begon te praten, zei hij: ‘Waarom zou ik spijt moeten hebben? Ik heb altijd God en iedereen met rust gelaten!’ Eigenlijk best een goede oplossing: laat God zich niet met ons bemoeien, dan bemoeien wij ons niet met Hem. Gewoon een kwestie van leven en laten leven. Dat riepen Adam en Eva al in het paradijs, toen ze uit schaamte voor God wegkropen in het struikgewas. God riep: ‘Mens, waar ben je?’ En nog steeds proberen wij aan die vraag te ontsnappen: God, laat ons nu eindelijk eens met rust!
 
Eigenlijk zou ieder van ons een hoekje willen hebben waar niemand toegang heeft - zelfs God niet. Dan zouden we tegen God kunnen zeggen: Hier hebt U niets te maken, dit is mijn terrein! Maar zo'n hoekje bestaat er niet, want God wil aanwezig zijn in elk hoekje van ons leven, tot in de kleinste dingen toe. Soms maken we van God iemand die ons wél de nodige rust laat. Dan hoor je sommigen zeggen: God is de Natuur! Uit eerbied schrijven we Natuur dan natuurlijk wel met een hoofdletter! Eigenlijk wel gemakkelijk: een God die geen ogen heeft om het onrecht te zien, geen oren heeft om naar onze drogredenen te luisteren, geen geweten om ons te oordelen. God kun je ontmoeten in de natuur, maar Hij laat zich niet versmallen tot de natuur. Als God niet meer dan de natuur is, kunnen we op aarde onze goddelijke gang gaan en laten God, als dank voor het aangenaam verpozen, onze schillen en dozen.
 
Zo zijn er ook mensen die over God spreken als over een Hogere Macht. Alweer geschreven met hoofdletters! ‘Er moet wel Iets zijn’, zeggen mensen dan. Dat Hogere laat ons met rust, het is immers veel te Hoog om op mensenjacht te gaan. Het voelt zich veel te verheven om zich bezig te houden met kleine mensenkinderen. Een Hogere Macht, dat boven Zijn goddelijke gang gaat, en wij hier beneden de onze! Ook zijn er mensen die zeggen: ‘Laat me met rust!’ Ze weten dat het consequenties heeft, als je zegt dat je gelooft. Maar laat niemand nog over God praten, dan hoeven wij dat ook niet te doen. Je loopt toch niet met jezelf te koop! En we kruipen weg in de veilige massa. We hopen dat God ons met rust laat en dat God ons niet op zal merken temidden van al die miljarden mensen. Maar God blijft ons op het spoor. Hij stoort ons telkens in onze menselijke verlangens binnen eigen grenzen te blijven. Hij dwingt ons telkens weer eigen wegen te verlaten en Zijn weg te gaan. Hij wil dat we de sprong in het duister wagen, het onbekende tegemoet durven gaan.
 
Maar laten we voorzichtig zijn: laten we elkaars wonden niet dichtbranden met al te gemakkelijke woorden. En ik denk aan Irene, een ongetrouwde vrouw van zestig jaar. Heel haar leven heeft ze gevochten om zich in het leven staande te houden. Nu is zij in het laatste stadium van haar ziekte. Morfine weigert ze, hoewel ze vergaat van de pijn. Soms schreeuwt ze het uit. Ze wil nog niet bediend worden, ‘want ik wil nog niet dood’ is haar verklaring. Ze vecht tegen de dood bij het leven. En nadat ze weer eens een nacht niet heeft kunnen slapen, zegt ze bitter: ‘En met die meneer van hierboven heb ik straks ook nog een appeltje te schillen!’
 
Reken maar dat ze gesmeekt en gebeden heeft! Anders dan het routine weesgegroetje of het schietgebedje voor opa. Zoals ze gelooft, bidt ze ook. Met opgeven handen, niet onderdanig, uitdagend zelfs. Dat is bidden blijkbaar ook: zoals Mozes op de top van de heuvel staat, de armen uitgestrekt, de ogen moe en zwaar. Maar heel z'n gestalte was één schreeuw naar God toe: God, wees mij genadig, kom me te hulp, al is het van nog zover! Zo mogen mensen blijkbaar ook met God omgaan. Niet alleen vrome woorden, God luistert ook naar onze bittere klachten. Dat wil Lucas in het Evangelie kwijt: een goddeloze rechter bekommert zich om een zwakke vrouw en gaat door de knieën. Een vrouw die blijft aandringen, omdat ze in het leven niets meer te verliezen heeft. 'n Vrouw in uiterste nood, zonder recht, vertrapt, speelbal geworden van de samenleving, komt op voor haar rechten, vecht tegen de verdrukking en... wint!
 
Durven wij ook zo met God om te gaan? Natuurlijk beslist God alleen, maar door een aanhoudend gebed geven wij Hem de plaats die Hem toekomt. Je geeft je over aan God, soms dankbaar, dan weer onder protest. Misschien kunnen we in onze tijd zo moeilijk tot gebed komen, omdat we zoveel te verliezen hebben! Roepen om gerechtigheid, het dag en nacht uitschreeuwen. Ook dat is bidden. Roepen om gerechtigheid: bidden om de komst van het Rijk Gods. Bidden, niet als een opgedirkte en opgesierde bruid, met het kleed van de welvaart om ons heen, maar in het geschonden gewaad van een weduwe, de achtergestelde, misschien zelfs wel in het armtierige kleed van bijvoorbeeld de Derde en Vierde Wereld.
 
De weduwe uit het Evangelie is het beeld geworden van onze Kerk van vandaag. Een Kerk, een gemeenschap van mensen, die bidt, twijfelt, struikelt, weer opstaat en moeizaam verder sjokt. Een Kerk die nooit mag ophouden met haar gebed en die blijft roepen: ‘Maranatha! Kom, Heer Jezus, kom!’ Als Jezus terugkomt, zal Hij op aarde dan nog geloof vinden? Het geloof van Mozes, met zijn armen in de lucht? Het geloof van de weduwe die bleef indringen in haar diepste nood? Het geloof van de opstandige Irene die op dit moment worstelt met de dood? Maar als ik aan haar bed sta en zie hoe zij tegen de dood wordt uitgespeeld, denk ik: ‘Zou God haar geen recht verschaffen?’
 
Ambro Bakker s.m.a.
Deken van Amsterdam