paus franciscus kerstmis.jpg

Zondag 6 november 2016 - HEMELSE TROUW

32ste zondag door het jaar - C
2 Makkabeeën 7:1-2.9-14 en Lukas 20:27-38
 
Allerzielen ligt nog maar net achter ons en we naderen het einde van het liturgisch jaar. De laatste zondagen voor het slotfeest – het Feest van Christus Koning -  bereiden we ons voor op de laatste brug die we als mens zullen moeten overgegaan. De brug die het land van de levenden verbindt met het land van de doden. En de maand november is daar uiterst geschikt voor. November is vanouds de maand waarin wij onze doden gedenken. De natuur daar zelf aan meewerkt. De zomer is voorbij. Je ziet het overal om je heen: neervallende bladeren, mist, miezerige regen. Bomen en struiken worden kaal. Het is echt Allerzielenweer: er hangt een rouwstemming over de natuur en sluipt de gemoedstemming van mensen binnen.
 
In december - met kerstmis - gaat het om nieuw leven. Dat kan wel waar zijn en is ook waar, maar velen leven nog met diepe wonden. Doodgaan doe je op een gegeven moment, maar als ‘nabestaande’ krijg je vaak ‘levenslang’. In de maand december herdenken wij het nieuwe pasgeboren leven, in de maand november gaat het om onze lieve doden. En wie ooit oog in oog heeft gestaan met de dood - een man, een vrouw, een kind verloren - die praat niet meer lichtzinnig over opstaan uit de dood. Wie de pijn van het gemis aan den lijve heeft ervaren, hoedt zich wel voor goedkope praatjes. Die zegt, met Thomas, ‘eerst zien en dán geloven!’ Zo iemand neemt de dood niet van harte, maar wel serieus.
 
Elke dag staan ze in de krant: namen van oude, maar ook van jonge mensen. Lijkt 't geen willekeur, wanneer een kind in de bloei van zijn leven sterft, terwijl een ander - oud en versleten en verlangend naar de dood - maar blijft doorleven? Een kwestie van willekeur? De ene mens wordt gehaat, de ander bemind. De een krijgt slag na slag, de ander loopt als een soort Guus Geluk door het leven - alles gaat op rolletjes. De een heeft een overvloed aan talenten en mogelijkheden, anderen gaan meervoudig gehandicapt door het leven, zijn zich soms niet eens bewust van wat er om hen heen afspeelt. De een is talentvol, de ander moet echt woekeren met haar talenten. Alleen al het feit of je in Europa of Afrika geboren wordt, bepaalt of je de rest van je leven voldoende te eten krijgt of niet. Lijden en sterven lijken zinloos in mensenogen. Een jong kind dat sterft, knagende honger, ondervoede mensen, genadeloze onderdrukking, weggebombardeerd, massaal op de vlucht, en het proces van afbraak en ouder worden.
 
Waarom staat dat kruis midden in ons leven geplant? ‘Kom van dat kruis af’, roepen de omstanders naar Jezus. Waarom doe je zo moeilijk, Jezus? Als je tóch voor mensen kiest, waarom kies je dan niet voor de goéde kanten van het leven? En waarom maken wij ons soms druk over het kruis van anderen? Waarom loopt de weg naar de hemel via Golgotha? En trouwens, is de hemel niet de moeder van alle gedachten over dood en leven? Wat weten wij af van een hemel? Wie van ons heeft er weleens een weekend doorgebracht? En hoe stellen we ons de hemel voor? Het lijkt mij afschuwelijk om de hele dag alleluja te lopen zingen (en voor anderen om daar de hele dag naar te luisteren!) En dan de hele dag maar met palmtakken te zwaaien! Stomvervelend!
 
De Sadduceeën, een groep vrijdenkers ten tijde van Jezus, geloofden niet in de hemel, in de verrijzenis. Zij verzinnen een verhaal om het geloof in de verrijzenis belachelijk te maken: Een vrouw is zesmaal weduwe. Ze trouwt voor de zevende keer. Met wie zal ze in de hemel getrouwd zijn? Als ze die vraag horen weten de omstanders onmiddellijk waar het om gaat. Zijn alle dromen voorgoed voorbij, ‘als de dood ons scheidt?’
 
Jezus kijkt op, en Hij kijkt hen aan. En Hij antwoordt: ‘In deze wereld trouw je, dat doe je in die andere wereld niet, omdat daar geen dood meer is.’ Dood betekent verdeling, van elkaar gescheiden zijn. Dat is er straks niet meer. Het verrezen leven, de hemel, is een bij elkaar zijn, niet met één, niet met zeven, maar met iedereen. Hemel betekent: niet langer gescheiden zijn van anderen, en niet langer verdeeld zijn in jezelf. Hemel betekent: als kinderen van God sámen-zijn met God.
 
En Jezus maakt ons dat duidelijk in het verhaal van de wijnstok, waarvan alle takken, wortels, bladeren, bloemen en vruchten het éne leven uitmaken. We vormen samen één levensboom. We zullen samen aan één bruiloftsmaal zitten. Hij vraagt ons zelfs om onszelf tot één lichaam te eten, en tot één bloed te drinken. God heeft de mens geschapen. De mens is 't werk van Zijn handen. Als God één keer ‘ja’ zegt tegen het leven van de mens, dan zegt Hij nooit meer ‘nee’. Natuurlijk weten we niet waarom jonge kinderen sterven en waarom in deze wereld de ene mens het beter heeft dan de ander. Duidelijk is wél dat bij de dood wij elkaar hebben ingehaald. De dood kent geen onderscheid, noch in leeftijd, noch in bezit, noch in aanzien. Als mensen gaan we voor de bijl - de een wat vroeger, de ander wat later. Maar God zegt ‘ja’ tegen het leven zelfs tot ín de dood. Juist omdat Hij ons meedraagt in zijn Liefde. Hij heeft onze namen geschreven in de palm van Zijn hand. Wat er ook gebeurt: Hij veegt die naam nooit meer uit, ook niet als onze liefde verkoelt. Ook niet als we wegglijden in de zachte dood. Want niemand valt of hij valt in de handen van de levende God.
 
 Van Jezus weten wij dat God de naam van ieder geschreven heeft in zijn handpalm. En wat er ook gebeurt: God veegt die naam nooit meer uit, ook niet als onze liefde verkoelt. Ook niet als mensen weggegleden zijn in de zachte dood. Want niemand valt of hij valt in de handen van God. Dat is wat wij uitzeggen en uitzingen. Wij zullen niet meer zaaien en maaien, niet meer huwen en gehuwd worden. In de volheid van het leven bestaan er geen behoeftes meer. Armen hoeven wij geen brood meer te geven, want honger en armoede bestaan niet meer. We hoeven niet extra te letten op de vreemdelingen. Elke traan zal worden uitgewist. De dood zal er niet meer zijn. Geen gerouw, geen geween, geen smart zal er zijn.
 
Jezus zelf heeft het aan Zijn eigen lijf ervaren dat Hij niet terecht kwam in het graf van alles voorbij. Ook Hij kwam terecht in de handen van de levende God. God die mensen draagt en blijft dragen - tot zelfs over de grenzen van de dood heen. Sinds mijn geboorte staat mijn naam onuitwisbaar in Zijn handpalm. De toekomst van de mens ligt verankerd in het leven van God zelf. Wij mogen delen in de verrijzenis van Jezus. Dit verrijzenisgeloof is geweldig dynamisch.
 
Dat hoorden we ook in de eerste lezing, waar zeven broers en hun moeder gemarteld worden. Ze weerstaan hun folteraars, omdat ze geloven in de verrijzenis van het lichaam. En wie écht gelooft in het hiernamaals, zal zich inzetten in het hiernumaals, zal eerbied hebben voor alles wat leeft. Hij weet dat het de moeite waard is je te weren tegen de dood. Hij gelooft dat er iets beters zal komen en dat het de moeite waard is om je daar voor in te spannen. God heeft het eerste woord, God heeft het laatste woord. Daarom zingen of bidden we elke zondag, staande met beide benen op de grond: ‘Ik geloof in de verrijzenis van het lichaam en het eeuwig leven.’ Hij is ons genadig en trouw…
 
Ambro Bakker s.m.a.
Deken van Amsterdam