trinity rublev_001.jpg

Zondag 5 juni 2016 - WAAR BLIJFT U MET UW BARMHARTIGHEID?

10e zondag door het jaar - C
Lezingen: 1 Koningen 17:27-24 en Lucas 7:11-17
 
‘De jongeling van Naïn’ - zo staat het verhaal uit het evangelie van vanmorgen bekend. De stad Naïn ligt zo’n 10 kilometer van Nazareth en de naam betekent: ‘Liefelijk’. Maar zo liefelijk is het verhaal niet. Het lijkt me ongeveer het ergste wat er kan gebeuren in je leven. Ben je je man kwijtgeraakt door de dood en je vestigt je enige hoop op je kind, op je zoon. Niet alleen als troost tegen het alleen zijn, niet alleen om de hartelijkheid en de liefde die dat joch kan geven. Maar zakelijk gezien is je kind ook je oudedagsvoorziening. Met het sterven van je kind ben je elk zicht op je toekomst, je kostwinner kwijt. In de oud-joodse traditie een complete ramp. Wat is het eigenlijk een naargeestig verhaal. In één klap elke toekomst weg! Over liefelijkheid gesproken!
 
Voorgaan in een uitvaart van kinderen, ik vind het een geweldige opgave, een van de moeilijkste uitvaarten. Als oudere mensen sterven, dan kun je ook veel verdriet hebben, maar als je een kind moet begraven, kun je nauwelijks de juiste woorden vinden. Dan sta je echt met een mond vol tanden. Je hebt er geen woorden voor. Een kind staat aan het begin van het leven en niet aan het eind. Jong ontluikend leven dat voortijdig tot in de kiem wordt gesmoord. Hoe ga je daar mee om? En daarbij denk ik in dit verband ook aan al die kleine kinderen die zijn omgekomen in de golven van de Middellandse Zee. En bij velen van ons staat nog het beeld op het netvlies van dat kleine dode jongetje dat op het strand is aangespoeld. Een eeuwenoud probleem waar wij geen antwoord op weten. God, waarom het einde van deze jonge leven? God, waar blijft u met uw barmhartigheid?
 
Duizenden jaren vóór Christus staat er ook al een moeder met haar dode kind in haar armen en roept het uit in haar geloof, maar ook in haar wanhoop: ‘Mijn kind, ik heb je negen maanden in mijn schoot gedragen en je verzorgd en grootgebracht. Ik bid je, mijn kind, kijk naar de hemel en de aarde met alles wat ze bevatten en bedenk dat God dit alles uit het niet heeft geschapen. Ik weet niet hoe je werd gevormd; want niet ik heb je adem en leven geschonken of het groeien in jou geleid. Nee, het was de schepper van de wereld, die jou in mijn schoot heeft geweven. Hij bewerkt het ontstaan van de mens, zoals Hij van alles de oorsprong is.  Ik ben ervan overtuigd: in zijn barmhartigheid zal Hij je weer licht, leven en adem schenken.’ (2 Makkebeeën 7:27-28.22-23)
 
Wat moet je met zo ’n tekst? Mooie – gelovige – woorden, maar kun je die aan, als je het liefste in je leven bent kwijtgeraakt, je eigen kind? Natuurlijk weet je al sinds je kinderjaren dat alles wat leeft sterven moet, dat bloemen verwelken, dieren doodgaan. Verkeersongelukken lees je dagelijks in de krant. Elke dag worden er mensen door de dood onderuit gehaald. Je weet dat de dood bij het leven hoort, maar alles ín je blijft zich verzetten tegen deze plotselinge zonsverduistering. Als er jonge mensen begraven worden, vullen kerken zich tot in de uithoeken. Maar toch voel je je alleen, want er is iets van je weggenomen, iets heel dierbaars dat nooit meer terugkomt. En je vraagt je af: ‘Waar is nu mijn God? Kost verloren, toekomst verloren, kind verloren. 
 
De jongeling van Naïn in de stad van de liefelijkheid, maar er sterft wel een kind. Er is een hoop volk op de been. Jezus ziet de weduwe en wordt door medelijden bewogen. En het verhaal vertelt dan dat Jezus het kind weer levend aan zijn moeder teruggeeft. Eind goed al goed? Maar zo makkelijk is dat niet. Wat heeft het voor zin: één kind tot leven gekomen, te midden van die miljoenen die terecht zijn gekomen aan de rand van onze samenleving als oud vuil. Al tweeduizend jaar wordt dit verhaal in onze kerken voorgelezen, ook aan die ouders die hun kind verloren hebben en die hun kind níet hebben teruggekregen. Ook zij behoren hun kind toch niet te begraven!
 
Wat wil de evangelist Lucas wil eigenlijk zeggen? Jezus raakt de baar aan. Eigenlijk streng verboden volgens hun strenge Joodse wetten. Het kind springt niet uit zijn kist, maar gaat rechtop zitten. Hij kijkt naar Jezus, hij kijkt naar zijn moeder.  En het volk is door ontzag bevangen en schreeuwt het uit: ‘God heeft genadig neergezien op zijn volk.’ God doorbreekt onze hopeloosheid, de weg ligt weer open. Daar gaat dit verhaal over. En dit geldt niet alleen voor een gestorven kind, maar voor iedereen die tegen de dood te pletter loopt. Er is toekomst tot over de dood heen. De dood kunnen wij als mensen niet de baas, maar blijkbaar kan God dat wel.
 
Tot op de dag van vandaag buigen moeders zich over de lichamen van hun doden kinderen. Het indrukwekkend beeld van de Pietà in de Sint-Pieter in Rome van Michelangelo laat het beeld zien van een moeder Maria, die haar tranen de vrije loop laat over haar kind Jezus die ze op haar schoot draagt. Met Pasen hoorden wij dat Jezus na zijn dood als Eerste de stem van zijn Vader heeft gehoord, die zei: ‘Kom Kind, sta op”. En in dat spoor heeft Hij ons een uitweg gewezen uit die onmogelijke dood.
 
Dat lezen we ook in het evangelie van Johannes: ‘Laat uw hart niet verontrust worden, want Ik ga naar het Huis van mijn Vader waar plaats is voor velen. Waar dit niet zo, dan zou ik het u hebben gezegd, want Ik ga heen om voor u een plaats te bereiden. Maar de stervende graankorrel zal eerst begraven moeten worden, voordat hij opnieuw ín God tot leven komt’. Daarom moeten we, tegen de verdrukking in, elkaar dit soort verhalen blijven vertellen, juist als we aan verdriet en dood ten onder dreigen te gaan.
 
Ambro Bakker s.m.a.
Deken van Amsterdam