trinity rublev_001.jpg

Zondag 11 september 2016 - GOUDEN KALVEREN

24e zondag door het jaar – C
Lezingen: Exodus 32:7-11.13-14 en Lucas 15:1-32
 
De eerste lezing van vandaag blijft me boeien. Het Joodse Volk is vertrokken uit Egypte. De reis is lang. Volgens de Bijbel zelfs een reis van veertig jaar. En waar is God op hun tocht gebleven? Op een gegeven moment kunnen ze de spanning niet meer aan. Als Mozes van de berg terugkeert ziet hij dat het volk zich heeft overgeleverd aan afgoderij. Tijdens zijn afwezigheid hebben ze een gouden stierenbeeld gemaakt. Ze dansen rond het beeld en dragen offers aan het beeld op. God is razend, want buiten Hem is er geen andere God. ‘Degenen die dat doen zal ik verdelgen, en van degenen die Mij trouw zijn gebleven zal ik een groot volk maken’. Mozes probeert God te kalmeren als hij zegt: ‘U hebt met grote kracht uw mensen uit Egypte geleid, wilt u ze nu laten omkomen?’
 
Er zijn momenten waarop je het gevoel hebt dat God uit je leven verdwenen is. Als je een moeilijke weg gaat, als je belofte verwatert en tegenslagen zich gaan opstapelen, dan raakt je vertrouwen op. Dan wordt het moeilijk om bij de les te blijven. Al gauw ga je op zoek naar gouden stieren. Je zoekt je levensweg rond de afgod van drank of drugs, of naar een jachtig bestaan en vlinder je van de een naar de ander. Dan ben je blijkbaar God in je leven kwijt. Dan zoek je je een begaanbare weg in de mensen en de dingen om je heen. De strijd tegen het gouden kalf is om de dooie dood niet eenvoudig. Mozes is radeloos en zoekt contact met de Eeuwige. Hij wil dat het volk de dwaalwegen achter zich laat en zich weer begeeft op de rechte weg van een eerlijk houvast, voor een leven met een perspectief. Mozes probeert zo zijn volk op het spoor van de Levende te houden.
 
Maar God laat zijn volk niet in de steek. Voor Hem hoeft niemand verloren te lopen, Bij Hem staat, ook als je dwaalt, zijn barmhartigheid centraal. Maar wat gebeurt er, als je vastloopt in je leven? God heeft daar een antwoord op en zegt: ‘als je iemand kwijt bent, ga hem of haar dan zoeken.’ Een kind weet, dat als het verstoppertje speelt, dat soms niemand meer naar je zoekt. We willen dat anderen naar ons blijven zoeken. Wie gevonden wordt, wordt immers gezien. Wie gezien wordt, mag er zijn. En wie er mag zijn, durft met het spel van het leven weer mee te doen, weer mee te spelen.
 
Het 15e hoofdstuk van Lucas is vandaag gelezen. Een lang evangelie die maar liefst drie parabels bevat, die alle drie iets te maken hebben met verliezen, iets of iemand kwijt zijn: De parabel van het verloren schaap, de parabel van de vrouw die een geldstuk kwijt is en het verhaal van de verloren zoon. Een schaap dat vast zit in het struikgewas, een vrouw die een drachme kwijt is - in onze tijd nauwelijks 50 eurocent. Zoudt u zo gek zijn om voor dat bedrag je hele huis overhoop te halen? En dan verhaal van de verloren zoon. Dát vinden we pas écht sneu. Want niemand van ons raakt graag zijn kind kwijt, al zijn er ouders die hun kinderen definitief wel hebben afgeschreven. Zoals er ook kinderen zijn die hun ouders hebben afgeschreven.
 
Jezus is altijd bewogen geweest door mensen die door het leven gaan als verloren schapen, als schapen zonder herders. Het is alsof hij al die mensen wil toeschreeuwen: Ik wil altijd bij jullie zijn. Ik wil jullie raken in je hart. Mensen die verloren lopen. Ouders, angstig om hun kinderen. Dagelijks mannen, vrouwen en kinderen vermist, zomaar verdwenen in het struikgewas van de wereld. Talloze mensen vermist en spoorloos, van de aardbodem verdwenen.
 
En terwijl de wereld harder wordt, wordt onze taal steeds zachter. Laatst hoorde ik iemand op de televisie praten over het ontslaggebeuren, alsof het niet gaat over mensen van vlees en bloed! Maar blijkbaar kan het ook anders. Er zijn mensen die lotgenoten, bondgenoten worden. Mensen op zoek naar mensen die terecht zijn gekomen aan de zelfkant van het leven. Mensen die niet aan de kant blijven staan en zich beperken tot het geven van schouderklopjes, maar die bereid zijn om op hun schouders hun zwakkere broeders en zusters naar de waterbronnen van het leven te dragen.
 
Jezus als de Barmhartige die weer terugbrengt wie of wat verloren loopt. Dat gebeurt in het verhaal van de Verloren Zoon, die elders met veel geld zijn eigen gouden stierenbeeld maakte. Hij leek verloren, maar de Vader heeft gezocht en weer gevonden. En de vader roept het dan jubelend uit: ‘Laten we feestvieren, want deze zoon van mij was dood en is weer levend geworden. Hij was verloren en is weer teruggevonden’.
 
Ook in deze parabel van de ‘verloren zoon’ schrijft Jezus niemand af. Bij uitstek is Hij een goede herder voor de schapen die de Vader Hem heeft toevertrouwd. En niet alleen de kudde telt, maar elk afzonderlijk dier, dat verstrikt is geraakt in het struikgewas van ons menselijk bestaan. Mensen die het gevoel hebben dat ze niet meer meetellen, geen kant meer uit kunnen. Jezus wil ook voor hen een herder zijn. En herder-zijn is een hard bestaan. En wie 's avonds de kudde natelt en het zwakke dier mist zal niet teruggaan om het dier te zoeken. Je bent moe, hebt behoefte aan warmte en slaap. Toch is er één herder die toch zo gek is, of beter: die zo gek op je is! In de oudste afbeeldingen in de kerkelijke kunst wordt Jezus altijd afgebeeld als een herder die een hulpeloos schaap op zijn schouders draagt.
 
Niet wat mensen ons waard zijn is belangrijk, maar hoeveel ze waard zijn. Durven wij in onze maatschappij nog op te komen voor de zwakkeren? Hoe gaan wij om met de zwakke dieren van onze maatschappij? Hoe sterk maken we ons voor het ongeboren leven en voor mensen die oud en bejaard zijn? Hoe sterk maken we ons nog voor zieken en gehandicapten? Talloze mensen maken er zich wél druk over. Ze hebben vuile handen en ze stinken, maar hun schapen komen terecht. Ze zullen niet op hun lauweren rusten, voordat geen mens meer gevangen zit in de strikken van het leven. Ook de mensen die verloren lopen, mogen weten: ‘mijn Herder is de Heer, nooit zal er mij aan iets ontbreken. Hij leidt mij naar grazige weiden en naar de waterbronnen van het leven.’
 
Jezus leert ons dat mensen niet bestemd zijn voor de consumptie. Het geeft toch geen pas dat de ene mens kan kiezen uit 40 soorten kaas, terwijl de andere omkomt van de honger. Allemaal mogen we Gods eigen huisdier zijn en niet bestemd worden voor de slacht of voor de wol. Behalve zijn eigen Zoon die naar de slachtbank is geleid: Gods eigen Lam, het Lam Gods.
 
In tegenstelling tot ons mensen blijft God barmhartig omzien naar zijn Volk. Dat hoorde we in de eerste lezing uit Exodus. God ziet om naar zijn verstrooide kudde. En wij? Wij mogen die herderlijke zorg van God handen en voeten geven in de grote en kleine wereld waarin ieder van ons leeft. En hoe gaan wij met elkaar om? Als mensen die elkaar naar de slachtbank leiden of mensen die elkaar bevrijden uit het struikgewas van de wereld? Mensen zijn niet geroepen om elkaar af te slachten en op te vreten. Dat laatste zou alleen uit liefde en warmhartigheid mogen gebeuren.
 
Ambro Bakker s.m.a.
Deken van Amsterdam